Er kwam een koolmees bij mij kijken
Op de rand van de balustrade zat hij voor het raam
En hij wist van geen wijken
Fluitend keek hij naar mijn bed
Mooi in het kleed met een glanzende kop
Na de rui weer in het net
Alsof hij zeggen wou
Hoe is het daar?
Hoe gaat het nou?
Mijn hoofd vol spoken en koorts
lag ik ziek van de griep
werd ik opgevrolijkt door zoveel moois