Uit bed mijn lief!

Uit bed mijn lief, kom!

De dag is alweer bijna om

Sta op en ga wat doen!

Al is het maar om de poen

Het huishouden komt nooit af

Het voelt soms als een straf

Er moet zoveel gebeuren

Ik vertel het je uit den treuren

De was moet gedaan

De badkamer welaan

Het huis moet aan kant

De ramen gesopt, want

De schilder komt morgen

Dát scheelt al minder zorgen

Dus kom er uit!

Jij gaat ook niet vrijuit

We moeten samen aan de slag

Zodat aan het einde van de dag

Het to do lijstje eindelijk minder wordt

En er minder door mij zal worden gemord

De rivier als grens naar het beloofde land

Daar aan de overkant

ligt mijn veel beloofde land.

Mijn mooie vergezicht,

mijn belofte, mijn vederlicht.

Daar over de grens van het water

is mijn veelbelovende later.

Achter de riviergrens ligt het, aan de horizon.

Ik wou dat ik er zomaar bij kon.

Wind noch zon drijven mij duiding toe,

zij tonen mij nog niet het hoe.

Hoe ik er komen kan.

Bij het vervolg van mijn levensplan.

Met al dat water en die klei,

scheidt die grens mij.

Als mens in dat verraderlijke water

word ik weggezogen even later.

Dan zal ik de overkant nooit bereiken

en móét ik naar andere opties wijken.

Kon ik maar gewoon vliegend

en zachtjes op de wind wiegend

naar de overkant gaan.

En laat mij alsjeblieft in de waan

dat daar alles mooier is.

Of kon ik maar zwemmen als een vis.

Dan zwom ik naar die andere kant

en sprong ik op de oeverrand,

zo in mijn groener gras.

En wat was ik dan in mijn sas.

Maar voordat ik soms wat mis

en ik mij van mijn toekomst vergewis:

Wat nu als die andere kant van deze vliet,

daar het zelfde veelbelovende uitzicht biedt?

De rivier die scheidt

Het vele water stroomt steeds aan hem voorbij.

De overkant is waar hij van droomt met haar aan zijn zij.

Maar hij hoort hier en zij hoort daar…

Ze horen juist bij elkaar!

Die grens interesseert hem géén zier.

En zij denkt hetzelfde als hij hier!

Maar hun ouders willen niet.

Het is toch altijd het zelfde lied.

Ze zouden raar zijn daar.

Zoveel schelen ze toch niet van elkaar?

Ze roepen: je gaat niet naar de overkant!

Het wordt zelfs grimmig onderhand.

De grens is nu helemaal bereikt.

En iedereen heeft genoeg gezeikt.

Ik ga, denkt hij gewoon.

Dan ben ik maar geen goede zoon.

Ik stap vandaag nog in de huwelijksboot

en vaar naar de overkant van die verdomde sloot.