Het vele water stroomt steeds aan hem voorbij.
De overkant is waar hij van droomt met haar aan zijn zij.
Maar hij hoort hier en zij hoort daar…
Ze horen juist bij elkaar!
Die grens interesseert hem géén zier.
En zij denkt hetzelfde als hij hier!
Maar hun ouders willen niet.
Het is toch altijd het zelfde lied.
Ze zouden raar zijn daar.
Zoveel schelen ze toch niet van elkaar?
Ze roepen: je gaat niet naar de overkant!
Het wordt zelfs grimmig onderhand.
De grens is nu helemaal bereikt.
En iedereen heeft genoeg gezeikt.
Ik ga, denkt hij gewoon.
Dan ben ik maar geen goede zoon.
Ik stap vandaag nog in de huwelijksboot
en vaar naar de overkant van die verdomde sloot.